Zevenentwintigste zondag door het jaar
Bij de boerderij worden ze begroet met een
woest gekeft; een grote zwart witte hond rent op hen af. Bas en Boris
zijn beslist niet bang voor honden, maar voor deze deinzen ze toch
terug. Het beest doet zó dreigend! Bas probeert de hond met lieve
woordjes te paaien, nu ja, lieve woordjes???? Bas zegt op een heel
aardige manier:" wat ben jij een klier van een beest. Jij bent een
echte rotzak!" Even lijkt het of het helpt en de hond begint te
kwispelen. Als Bas en Boris het hekje open doen, begint de hond opnieuw
vreselijk te blaffen en als ze een stap op het tuinpas zetten, gromt
hij vervaarlijk naar hen en laat zijn tanden zien. "Moeten we echt wel
verder gaan," vraagt Boris zich bezorgd af. "Tuurlijk gaan we door,"
zegt Bas; "we laten ons toch niet door zo’n hondje afschrikken."
Hun vriendjes schrikken als ze Bas
en Boris
binnen zien komen. De tweeling ziet er dan ook vreselijk uit: hun
kleren zijn kapot en smerig, ze zitten onder de schrammen en bulten
door het vallen op het grindpad en ze zien helemaal rood van het harde
lopen. "Wat is er met jullie gebeurd," vraagt Hanneke? "Wie heeft dat
gedaan," zegt Bert. "Dat was een hond, die ons niet naar zijn baas
wilde laten gaan," antwoordt Bas. "Dat was dan wel een hele kwade
hond," vindt Fatima. "Ja," beaamt Boris, "dat was het zeker. Dat was
een reuze valse hond." "Hebben jullie zijn baas niet verteld wat die
hond heeft gedaan," vraagt Monique? "Nee," zegt Boris," we zijn gewoon
snel weggelopen, want het was heel eng. We dachten dat die hond ons
wilde vermoorden." "Dat kan toch niet," zegt Bert, "een gewone hond
vermoordt geen mensen." "Nou," vindt Bas, "die wel!" "Toch moeten
jullie het wel aan zijn baas zeggen; die moet de schade vergoeden,"
vindt Suzan. "Zullen wij met jullie mee gaan," biedt Eddy aan; "met z’n
allen kunnen we die hond vast wel baas. We nemen gewoon een stevig touw
mee." "Ja," zegt Ron, die het wel een avontuurlijk idee vindt, "van dat
touw maken we dan een lasso en dan kan die hond niets meer beginnen."
Er wordt direct een groot, stevig stuk touw opgezocht en de elf
kinderen lopen terug naar de boerderij met de boze hond. Er is geen
twijfel mogelijk waar ze moeten zijn, want ze wordt al begroet met een
blafconcert. Als de hond Bas en Boris ziet begint hij weer te grommen.
Hij is het echt niet vergeten, dat ze hem aan zijn staart getrokken
hebben en zomaar weggelopen zijn. "Dat is inderdaad een hele kwade,"
zegt Bert, "maar kom, laten we eens proberen om hem een toontje lager
te laten zingen." Hij pakt het touw en maakt er een stevige knoop in.
De knoop kan schuiven zodat het touw bijna een echte lasso lijkt. Nu
moet die lasso nog om de kop van de hond heen. Dat is gemakkelijk
gezegd dan gedaan. De eerste poging mislukt. De tweede ook, maar nu is
de hond er op verdacht dat er iets de tuin in wordt gegooid en hij
denkt dat dit een leuk spelletje is. Voordat iemand er op verdacht is,
heeft de hond het touw te pakken en trekt er aan. Bert probeert het
touw terug te trekken, maar..........hierdoor ziet de hond kans om over
het tuinhek heen te komen. Het is eigenlijk een beetje te hoog voor
hem, maar met een beetje hulp, dat is het touw voor hem, lukt het hem
wel! De hond vliegt op Bas af en grijpt hem in zijn broekspijp. Bas
probeert weg te hinken en geholpen door zijn vriendjes bereiken ze het
eind van de straat. Intussen heeft Bert het touw om de hals van de hond
gebonden en.....het andere eind aan het tuinhekje vast gemaakt. Nu
staat het touw ineens strak en de hond stikt zowat. Hij laat los en
blijft staan. "Die kan ons niks meer doen ," zegt Bert. "Maar we kunnen
nog steeds niet naar zijn baas om te vertellen, wat zijn hond heeft
gedaan," zegt Boris. "We kunnen het beter aan de politie gaan
vertellen," zegt Monique, "die is daar toch voor." "Laten we dat maar
niet doen," zegt Bas, "want dan moeten we ook vertellen waarom wij naar
de baas van de hond wilden gaan." "Waarom gingen jullie daar dan heen,"
vraagt Willeke. Bas en Boris vertellen het verhaal van de rekening die
niet betaald wordt en dat zij zo bang zijn dat ze geen eten meer
krijgen. "Ik denk toch dat jullie thuis moeten vertellen wat jullie
gedaan hebben," zegt Fatima, "laten wij allemaal maar mee gaan, dan
krijg je vast niet zo heel erg op je kop." Zo zit een kwartiertje later
een geschramd en gehavend stel kinderen in de keuken, vader luistert
naar het verhaal en doet een poging om niet in de lach te schieten.
"Hadden jullie echt gedacht dat het jullie zou lukken om die boer te
laten betalen," vraagt vader, "daar heb deurwaarders voor, die mannen
weten ook hoe ze met zulk soort waakhonden moeten omgaan. Laat zoiets
in het vervolg maar aan mij over."
Moeder heeft toch wel een beetje
medelijden
met de kinderen; ze kijkt eens naar de schrammen, die zijn gelukkig
niet al te erg. Ze smeert er een lik uierzalf op; dan is dat leed zo
weer geleden. Ze belooft dat ze trui en de broeken van Bas en Boris
weer zal maken, want die twee kunnen niet zonder hun rode trui en
spijkerbroek. Na een glas limonade en een plak cake is het leed weer
geleden. Bas en Boris weten nu wel zeker dat "deurwaarder" voor hen
geen vak is!