Vandaag kregen de kinderen iets heel vervelends te horen. Het feest
van Sint Maarten zal dit jaar niet doorgaan. Dat betekent: geen
optocht, geen groot vuur, geen toneelstukje, geen verhaal en...geen
liedjes zingen. Er is nog maar één mevrouw over, die dit feest zou
kunnen leiden. De anderen zijn of verhuisd, of ziek. Vera en Marja
vinden het maar niks. Het is nu net altijd zo’n gezellige avond. Zou er
echt niemand zijn, die dit kan regelen? Ze besluiten de andere kinderen
van hun groepje te vragen om na school naar de boomhut te komen. Zo’n
ernstig probleem, daar moet een vergadering aan besteed worden
en...waar kunnen de kinderen beter vergaderen dan in hun eigen hut.
Na school fietsen ze met z’n zessen naar de boomhut bij de vijver. Al
voordat ze boven zijn, zegt Jan: "Er is toch eigenlijk niets aan de
hand. Als de volwassenen geen tijd hebben, dan regelen wij het wel
eventjes." "Ja," zegt Peter, "dat kunnen we best. We moeten eens
nadenken wat er allemaal moet gebeuren en dan schrijven we dat op. Met
dat papier gaan we naar die ene mevrouw, die het al eerder gedaan
heeft. Dan vragen we of zij ons wil helpen."
"Dat kan dus echt wel," zegt Vera, die het al helemaal ziet gebeuren.
Ze haalt een schrift te voorschijn en een pen. "Ik zal het wel
opschrijven," zegt ze, "wat moet er het eerste gebeuren en....wat
hebben we nodig." "Een paard," zegt Jan, "daar moet Sint Maarten op
rijden. Dat paard heb ik." Dat is zo, dat weten de kinderen Jan zorgt
altijd voor een bejaarde Welsh ponny, waar hij reuze goed mee overweg
kan. Hij kan er ook goed op rijden. "Is dat paard niet een beetje te
klein," vraagt Bart. "Wel nee, dat is groot genoeg en....het is lekker
mak. Ze heeft altijd in een manege gewerkt en ze is aan een heleboel
kinderen om zich heen gewend, dat moet dus gaan." "Dan ben jij zeker
Sint Maarten," zegt Marja. "Dat lijkt me wel leuk," zegt Jan. "Wie is
de bedelaar," vraagt Magda. "Dat doe ik ," besluit Peter. "Ik zal met
mijn keyboard wel Sint Maartenliedjes bij het vuur spelen," zegt Magda,
"die moet ik dan van te voren wel goed oefenen." Er moet nog iemand een
verhaal voorlezen en een gedichtje," zegt Vera. "Dat verhaal, dat doe
jij maar en dat gedicht dat kan Bart mooi doen," vindt Peter. Marja zal
met de microfoon in de kring rondlopen, zodat alle kinderen mee kunnen
zingen. Zo hebben ze bij het vuur al allemaal een taak.
"Wat moet er nu nog meer," vraagt Vera. "De brandweer moet voor het
vuur zorgen, er moet iemand voor licht en de microfoon zorgen, we
moeten wat te drinken krijgen en........er moet speelgoed verzameld
worden voor de kinderen in een land waar kinderen geen speelgoed
krijgen." "Dat moet die mevrouw maar regelen," vindt Jan, "dan heeft
die ook wat te doen." "We moeten ook een stukje schrijven in ons
dorpsblaadje, anders weet niemand, dat het feest wel doorgaat," zegt
Bart. "Dat doe jij dan maar," vindt Peter. "Zullen we eerst die mevrouw
eens vragen of ze ons wel helpen wil," merkt Marja heel slim op. "Laten
we dat nu maar gelijk doen," zegt Bart en hij staat al op en begint
naar beneden te klimmen. De anderen volgen en tien minuten later staan
ze bij de mevrouw op de stoep. Die kijkt heel verbaasd en weet niet wat
haar overkomt. De kinderen vertellen haar, wat ze van plan zijn. Vera
laat haar het papier lezen waar alles op staat. De mevrouw, die Yvette
heet, nodigt de kinderen binnen. Dit kan niet zomaar even aan de deur
afgehandeld worden. Ze leest wat er op het papier staat en.... vindt
het een goed plan. Ze wil het met de kinderen wel proberen. Bij het
Sint Maartens feest komen er toch altijd genoeg ouders met hun kinderen
mee, dus hulp is er beslist genoeg. "Is jouw paard een beetje aan vuur
gewend," vraagt ze aan Jan. "Ja, hoor," zegt deze, "de boer, waar het
paard in de wei staat, verbrandt vaak dingen en dat doet hij naast de
wei van het paard. Dat moet kunnen." "Als we nu scouting eens vragen of
zij helpen met het vuur, dan wordt het een heel mooi vuur. Van een mooi
vuur schrikt een paard niet zo gauw," zegt Peter. "We doen dit jaar
alles gewoon wat kleiner," vindt Marja: "klein vuur, klein paard,
kleine Sint Maarten, kleine bedelaar."
Yvette belooft de brandweer te zullen vragen voor de veiligheid en zij
zal ook de andere dingen die met volwassenen geregeld moeten worden
doen. Bart belooft haar zijn stukje voor het dorpsblad ze zullen
brengen. Zo moet het lukken.
Dan is het zo ver. Het is 11
november. Op
school hebben de kinderen die dag niet veel gedaan, ze zitten helemaal
moet hun gedachten bij die avond. Het is toch wel spannend. Na school
gaan ze thuis vroeg eten. Peter wordt door zijn moeder geholpen om een
mooie bedelaar te worden. Hij ziet er uit. Heel erg armoedig, zijn
kleren hangen vol met rafels. Op zijn hoofd heeft hij een hoed, die
eigenlijk van de vogelverschrikker in de tuin is en hij heeft een dikke
stok bij zich waaraan een rode zakdoek hangt met een stuk stokbrood er
in.
Ook Jan is mooi verkleed. Hij lijkt een echte Romeinse soldaat. Van een
leeg soepblik heeft Jan een mooie helm gemaakt en een zwaard van
triplex hangt aan zijn riem. Zijn moeder heeft in een album van
"Asterix " gekeken hoe een Romeinse soldaat eruit zag en die kleren
heeft ze precies na gemaakt. Jan heeft er wel een dikke trui onder aan,
want het is al flink koud. Jan en Peter halen samen de ponny uit de
wei. Jan klimt erop en...dan is hij net een echte Romein te paard.
Samen halen ze de anderen op en gaan naar de kerk, waar iedereen bij
elkaar zal komen. Hier vertrekt de optocht. Er zijn al een heleboel
kinderen met lampionnetjes, de ene nog mooier als de andere. Yvette is
er ook, zij zal met een vader, die er toevallig is, de optocht
opstellen. Jan en Peter gaan voorop. Vera, Marja, Magda en Bart zijn al
naar de plaats waar het vuur aangestoken zal worden en wachten daar op
de optocht. Bart moet bij de weg wachten tot hij in de verte lichtjes
aan ziet komen, dan pas, wordt het vuur aangestoken.
Het duurt een hele poos voordat Bart de lichtjes ziet, want met de
optocht, moesten ze door het hele dorp en naar de kampvuurplaats is nog
een flinke afstand. Bart gaat waarschuwen dat het zo ver is. Een
brandweerman steekt het vuur aan. Dit brandt gelijk, want een stel
jongens die bij scouting zijn, hebben het heel goed opgebouwd. De
vlammen schieten mooi omhoog, nog voordat de eerst lichtjes het bos in
komen.
Marja pakt de microfoon, ze vindt het best griezelig, gelukkig heeft ze
van tevoren goed geoefend. Zij moet iedereen bij het vuur welkom heten.
Magda zit bij haar keyboard en speelt alvast een paar Sint
Maartenliedjes. Ineens stroomt het terrein vol en komt iedereen naar
het vuur toe. Jan en Peter komen binnen de kring van dranghekken, waar
de kleine kinderen achter moeten blijven.
Een beetje bibberend begint Marja te praten en vertelt dat eerst Bart
een gedicht voor gaat lezen. Dan is het de beurt aan Bart, die heel
rustig, alsof hij zulke dingen dagelijks doet, het gedicht voorleest.
Dan mag Vera het verhaal van Sint Maarten vertellen. Jan en Peter
spelen het.
Peter maakt iedereen aan het lachen, door vreselijk zielig te doen. De
viezerik gaat zelfs uit zijn neus zitten eten en hij krabt en schurkt
alsof hij vlooien heeft. Jan snijdt met zijn zwaard, de mantel
doormidden, dat gaat heel gemakkelijk, want de twee helften zitten met
klittenband aan elkaar.
De ponny trekt zich van alles niets aan, loopt langs de kinderen en
laat zich over zijn zachte neus aaien. Er worden wat liedjes gezongen,
er wordt speelgoed verzameld en aan een mevrouw gegeven die dat naar
arme kinderen zal brengen.
Tot slot krijgt iedereen een beker chocolademelk en een plak peperkoek.
Voordat de kinderen er erg in hebben is het al weer tijd om naar huis
te gaan. Iedereen is reuze blij, dat ook dit jaar Sint Maarten, weer
zo’n fijn feest is geweest. Jan brengt de ponny naar de wei terug en
geeft haar een paar suikerklontjes, die heeft ze echt wel verdiend,
zonder haar, was het nooit gelukt.
Martinus (Maarten) werd geboren in het jaar 316 als zoon van een
officier in de stad Sabaria, gelegen in Hongarije, dat deel uitmaakte
van het Groot-Romeinse rijk. Hij groeide echter op in Italie. Op
twaalfjarige leeftijd kwam hij in aanraking met het christendom. Het
maakte diepe indruk op hem, maar vanwege zijn ouders sloot hij zich
niet definitief aan. Hij ging net als zijn vader in het leger en zo
reed hij op zestienjarige leeftijd, de poort van Amiens binnen.
Het was een koude wintermorgen en bij de stadspoort zat een arme man,
bevend van de kou, want hij had bijna geen kleren aan. Maarten had een
wijde officiersmantel aan, die niet alleen hem, maar ook zijn paard
tegen de kou beschermde. Toen hij de bedelaar daar bibberend zag
zitten, trok hij zijn zwaard, rukte de mantel van zijn schouders en
deelde die met een slag van zijn zwaard in tweeën. Hij gaf de ene helft
aan de bedelaar, met de andere helft, bedekte hij zichzelf zogoed en
kwaad als dat ging.
Toen Maarten ‘s nachts lag te slapen, verscheen Jezus in zijn droom,
hij was gekleed in de halve mantel van Martinus. Hierna heeft Maarten
zich bij de christenen aangesloten en is hij gedoopt. Toen hij achttien
jaar was, besloot hij het leger te verlaten. Hij weigerde de som geld
die uitgedeeld werd aan soldaten voor de veldslag bij Worms en zei: "Ik
ben soldaat van Christus; het is mij niet langer toegestaan voor de
keizer te vechten." En als soldaat van Christus wenst hij bovendien uit
de krijgsdienst ontslagen te worden.
Natuurlijk wilde keizer Julianus dit niet accepteren en hij verweet
Martinus dat hij bang en laf was. Maar Maarten zei: "Nee, ik ben niet
bang. Mocht u, veldheer, denken dat ik laf ben, dan zal ik mij
morgenochtend voor het leger opstellen zonder wapen. En als de Germanen
komen, zal ik door hun rijen heen breken, zonder schild en zonder helm,
met het teken van het kruis, in naam van mijn Heer Jezus Christus. Die
laatste nacht moest Maarten in de gevangenis doorbrengen.
De volgende morgen echter kwamen er boden van de Germanen om zich te
onderwerpen. Nu wordt Maarten vrij gelaten en gaat hij naar Poitiers in
Frankrijk, waar bisschop Hilarius hem opneemt en zijn leraar wordt.
Want al is Maarten gedoopt, hij weet nog maar weinig van het geloof.
Hilarius wijdt hem tot priester. Dan krijgt Martiunus weer een droom.
Een stem zegt:" Ga naar je geboorteland, naar je ouders." Martinus
begrijpt dat hij ook zijn ouders moet gaan bekeren en dat doet hij,
nadat hij de bisschop beloofd heeft om terug te komen. De reis naar
Sabaria gaat niet zonder problemen. Maarten wordt door rovers
overvallen, maar hij weet zo goed met hen te praten, dat ze hem laten
gaan. Het lukt Martinus alleen maar, om zijn moeder te bekeren, zijn
vader wil dit echt niet.
Omdat er in de katholieke kerk toen een boel heibel was, (er waren twee
partijen, die van Arius en die van Athanasius en Martinus behoorde tot
de verkeerde partij in Sabaria) werd hij de stad uit gejaagd.
Uiteindelijk ging Martinus op het eiland Gallinaria bij Genua wonen als
woestijnheilige (soort kluizenaar). Hij eet kruiden en wortels en gaat
bijna dood aan een vergiftiging. Hij is lang ziek.
Vijf jaar later hoort Martinus dat bisschop Hilarius weer terug is in
Poitiers (die was ook weggejaagd!). Martinus reist naar Poitiers en
begint een kluizenarij (soort klooster) in Liguge. In ruw getimmerde
houten cellen (zijn hele kleine kamertjes), leeft hij met zijn
volgelingen. Er gebeuren wonderen, er wordt zelfs een dode opgewekt.
De mensen herkennen in Martinus een heilige en als er een nieuwe
bisschop in de stad Tours moet komen, roept men om Martinus. Als mensen
hem komen vragen of hij bisschop wil worden, weigert Martinus
geschrokken. Dan vraagt een man: "Mijn vrouw is ziek, wilt u meegaan om
haar te genezen." Dan gaat Martinus mee naar Tours.
Hij wordt gekozen als bisschop, ondanks dat sommige mensen zeggen: "Wat
ziet hij er uit, met die ongekamde haren en die armzalige pij." Ondanks
dat Martinus bisschop was, is hij altijd een arme monnik gebleven. Hij
woonde niet in een bisschoppelijk paleis, maar bouwde voor zichzelf een
armzalige hut vlakbij Tours. Omdat de mensen hem daar steeds maar
lastig vielen en hij geen tijd kreeg om te bidden, is hij in een grot
langs de Loire gaan wonen. Hier is een grote kloostergemeenschap
ontstaan, er woonden wel tachtig monniken bij Martinus. Martinus heeft
veel wonderen verricht, hij genas een melaatse, door hem te kussen, hij
genas vele zieken. Martinus is tachtig jaar geworden en in het
klooster, in alle eenvoud gestorven.
Martinus leefde dus van 317 - 397. Hij verspreidde het evangelie in centraal Frankrijk. Vooral zijn monnikken hebben veel van dit werk gedaan.
De mantel is het symbool van echte naasteliefde.
Martinus is de nationale heilige van Frankrijk.
Er staan misschien wat onbekende begrippen in het verhaal:
Woestijnheilige: in het begin van het christendom, gingen mensen de woestijn in, om daar in alle stilte en eenzaamheid te bidden (net als Jezus dus tijdens zijn leven heeft gedaan). In de woestijn leefden ze van wat er toevallig was, planten, bessen, knollen, maar ook sprinkhanen.
Soms leefde er een groep woestijnheiligen bij elkaar in de buurt. Ze leefden ieder in een eigen hutje of grot en spraken niet met elkaar.
Kluizenaars wonen in een kluis. Dit kan een grot zijn, een hutje of een heel klein huisje. Ook kluizenaars zonderen zich af om in alle stilte tot God te kunnen bidden. Een stel kluizenaars bij elkaar vormen een kluizenarij. Ieder woont in zijn eigen woninkje en...praat niet. Dit bestaat nu nog.
De meest bekende kluizenaars zijn de "Kartuizers" In Burgos (Spanje) is zo’n kluizenarij van de Kartuizers, daar zie je, achter een hoge muur, een heleboel daken van kleine huisjes, tegen elkaar aan gebouwd, met op ieder dak een eigen schoorsteen. Deze paters, praten dus nooit meer. In nood gevallen, gebruiken ze een vorm van gebarentaal.
Martinus was dus een andersoortige kluizenaar: hij praatte wel en hij had wel veel kontakten met de mensen.
Martinus was zonder dat hij veel geleerd had over het geloof priester gewijd. Regels, wetten en studie over God, was toen minder belangrijk als een goed en gelovig mens zijn.
De taak van een priester is de mensen het evangelie te vertellen en hen te leren hoe ze daarmee in de dagelijke praktijk, handen en voeten aan kunnen geven. Omdat hij de Kerk vertegenwoordigt, kan hij sakramenten toedienen.
Er zijn twee soorten priesters: priesters die pater zijn en dus bij een klooster horen en priesters, die alleen de bisschop als hun direkte baas hebben.
Martinus werd dus uiteindelijk een priester die ook bij een klooster hoorde. (Hij was een soort pater.)
1. Het is goed om de kinderen het hele verhaal van Sint Maarten te vertellen, dan zien ze dat dit echt een man is geweest, die bestaan heeft. Het is niet een sprookje wat altijd verteld wordt bij het vuur met het feest van Sint Maarten, maar een onderdeel van een historisch verhaal.
2. Geef de kinderen ruim de gelegenheid om vragen te stellen, want het zal best moeilijk voor hen zijn. Een aantal moeilijke begrippen staan in de informatie al uitgelegd. Lees die zelf van tevoren goed door en als je het niet begrijpt, schakel hulptroepen in, die eventueel dit nog duidelijker, mondeling kunnen uitleggen.
Ga daarbij ervan uit dat geen enkel vraag dom, of raar is. Het is verstandig vragen te stellen, daar leer je van.
3. Je kunt terwijl de verhalen voorgelezen worden, natuurlijk een lampion gaan maken met de kinderen.
Neem een voederbiet, dikke winterpeen, of een pompoen en hol die uit. Maak er gaten in, zodat het een gezicht lijkt, of snijdt er wat sterren in uit. Bevestig aan de bovenkant een stevig stuk ijzerdraad dat aan een lange steel gehangen wordt. In deze lampions, kunnen waxinelichtjes gebrand worden, want voederbieten, winterpenen en pompoenen zijn en blijven lang vochtig, dus branden niet snel.
Het uithollen is een heel karwei. Doe wat voorwerk: de bovenste top eraf, en met een beitel of guts een begin maken met het uithollen. Doe dat ongeveer 3 centimeter diep, dan kunnen de kinderen niet meer uitschieten met lepels, mesjes e.d. (vaders inschakelen!!!)
4. Ook van papier kunnen fraaie lampions gemaakt worden, brand hierin alleen elektrische lampjes (op batterijen).
5. Studeer met de kinderen een Sint Maarten liedje in. ( ook de bibliotheek heeft bundels waar zulke liedjes - met de noten - instaan ) Eventueel kun je afspreken samen met de groep naar het kampvuur te gaan en misschien kunnen jullie daar dan het lied zingen!!!!!
6. Om een idee te krijgen hoe de mantel van Sint Maarten er uit zag, vraag je de koster of jullie de mantel mogen zien die de pastoor soms draagt in de kerk. De kleding die een priester bij een viering draagt, lijkt namelijk heel erg veel op de kleren die ooit de romeinen droegen. Toen droegen de mannen allemaal lange jurken. Die heetten toga’s. Priesters hebben heel lang een zwarte lange jurk gedragen, die heette de "toog". Ook advocaten en rechters dragen nu nog toga’s.
7. Je kunt natuurlijk ook iets met de kinderen gaan maken, dat ze als speelgoed kunnen geven voor arme kinderen. Wel iets kiezen, wat snel klaar is. Een tekening is ook leuk om te geven, vooral als je een wens uitbeeldt, tekeningen kan iedereen begrijpen, ook al spreekt iemand een vreemde taal.