Gebeden op het feest van de Openbaring
des Heren
Openingsgebed:
God van hemel en aarde,
U die alle sterren draagt: licht ons bij op onze levensweg,
U die de zon schiep: geef ons warmte overal waar wij het leven delen,
U die de maan laat opkomen: schijn ook voor ons als het duister is.
Wijs ons de weg naar licht en leven,
ons geopenbaard in Jezus, het kind van Betlehem, de profeet van
Nazaret,
altijd levend in ons midden en in uw eeuwigheid. Amen
Gebed over de gaven:
God van alle mensen, U maakt geen
verschil tussen vriend en
vreemde,
iedereen is welkom aan uw tafel, voor iedereen hebt U ruimte in uw
vaderhuis.
Voed ons vandaag weer met deze gaven van brood en wijn,
tekenen van uw liefde en trouw, zichtbaar geworden in Jezus,
opdat ook wij gastvrij en gul zijn tegenover al onze medemensen,
niemand uitgezonderd. Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Slotgebed:
Trouwe God, om wat klein en nietig is zijn we hier samengekomen,
een kind, 20 eeuwen geleden geboren, in een achterhoek van de wereld,
een profeet wiens stem geklonken heeft over heel de wereld.
Ook wij willen ons laten leiden door zijn ster, door zijn idealen.
Wij bidden U: schenk ons de moed om op zoek te gaan naar dit kind,
op zoek naar een steeds beter verstaan van zijn boodschap.
Moge Hij ook nu als licht voor ons uitgaan, een goede toekomst
tegemoet. Amen
Voorbede
We bidden om licht
voor alle mensen die hun lot in de sterren proberen te lezen,
voor wie zekerheid zoeken in een leven vol onzekerheden;
dat zij houvast vinden in de God
die zich openbaart in de goedheid van mensen.
Wij bidden om licht
voor mensen die op zoek gaan in oost en west, in noord en zuid,
om iets van die onzichtbare God te ontmoeten
maar vaak blind zijn voor de kleine dingen in hun naaste omgeving.
waarin Hij zich openbaart.
Wij bidden om licht
voor allen die alles wetenschappelijk bewezen willen zien
maar geen oog meer hebben voor het mysterie van het leven,
het wondermooie van de natuur waarin God zich openbaart.
Wij bidden om licht
voor allen die een al te menselijke kijk op God hebben
en in zijn naam medemensen schade toebrengen;
dat zij meer oog gaan hebben voor Jezus en zijn blijde boodschap,
want hierin heeft God zich geopenbaard.
Wij bidden om licht
voor de groten der aarde die kost wat kost willen vasthouden aan hun
macht,
dikwijls ook ten koste van de kleine man,
dat zij gaan beseffen dat God alle grootheidswaanzin afwijst
en dienstbaarheid van hen vraagt.
Wij bidden om licht
voor onszelf; dat wij verder kijken dan onze eigen leefomgeving
dat volkeren van andere continenten ons ter harte gaan,
dat we beseffen dat God er is voor alle rassen en talen.
Wij bidden om licht voor alle overledenen die ons dierbaar zijn.
We noemen vandaag met name . . . .
God van mensen, laat uw licht schijnen door ieder van ons,
dat wij een ster aan de hemel zijn die anderen de weg wijst naar U toe,
dat wij een stal zijn waarin vriend en vreemde welkom is,
in de naam en in de geest van Jezus, uw woord bij uitstek
dat klinken blijft door alle eeuwen heen.
Teksten, gebeden, gedichten bij het feest van de Openbaring des Heren
0 STER, ZO VER VAN HUIS GEGAAN
0 ster, zo ver van huis gegaan,
val met ons mee, val mij niet tegen
al struikel ik op vreemde wegen,
Gij zijt niet ver bij mij vandaan.
De dag hebt Gij niet afgewacht,
in duisternis trok Gij uw sporen;
reeds glanst, al is het ochtendgloren
nog ver: één ster, te middernacht.
Ja, Gij zijt louter licht uit licht,
een beeld van God tot ons gezonden,
en in uw gloed groeien de wonden
van lijf en ziel in liefde dicht.
Blijf helder aan de hemel staan,
wijs mij naar huis de rechte wegen
wat zou ik wensen dan uw zegen:
wijs mij vannacht de morgen aan.
HELDERE STER, DIEP IN DE NACHT
Heldere ster, diep in de nacht,
lang voordat de dag zal komen
doet uw licht van lente dromen,
van een zomer, zoet en zacht.
Licht van omhoog, bij God vandaan,
licht uit licht, uit God geboren,
laat de wijde wereld horen
dat de winter zal vergaan.
Teken van hoop, signaal van Hem
die de lichten heeft geschapen,
of wij waken of wij slapen
altijd zingt uw zachte stem.
Bron van verbazing, vreugdevuur,
lamp van hogerhand ontstoken,
straal totdat is aangebroken,
eindelijk: het morgenuur.
Heldere ster, diep in de nacht,
zaai uw licht in onze dromen,
zaai de hoop dat eens zal komen
waar de wereld stil op wacht.
LICHT BRON VAN LOUTER LEVEN
Licht, bron van louter leven,
ster, stralend in de nacht,
hoog aangeschreven teken
oplichtend, onverwacht,
in vrije val omlaag
de hemel kust de aarde,
morgen omhelst vandaag.
Uw liefde zal ons leiden,
geen wind die uw vlam dooft;
dat licht zal zich verspreiden,
dansen op ieders hoofd.
Valt eenmaal onze ster,
hoe zal de hemel stralen
niemand valt U te ver.
Kind, minste van de mensen,
klein vonkje vallend vuur
wat zouden wij nog wensen,
dit ene: in dit uur
te zien uw lachend licht;
de hemel streelt de aarde,
Gods goedheid krijgt gezicht.
Ster, vallend in de stilte,
uw licht doet ons verstaan:
Gods vlam trekt onze kilte
mantels van liefde aan.
Ons koude hart van steen breekt
als de bloesem open
dwars door de winter heen.
NIET ALS EEN VORST ZIJT GIJ GEKOMEN
Niet als een vorst zijt Gij gekomen
niet als een koning hoog te paard
niet als een krijgsheer zonder schromen
fier als een ridder met een zwaard
niet als het zonlicht in de zomer
niet als een vlam, niet als een vuur
niet als een stormwind door de bomen
maar als een stilte, pril en puur.
Niet als een held zijt Gij gekomen
maar aarzelend -een dageraad
met licht dat schemert aan de zomen
en iets te hopen overlaat.
Niet als een God zijt Gij gekomen
maar als een kind, uit pijn gebaard,
een kind dat lachend in zijn dromen
de hemel in zijn hart bewaart.
LICHT
Wat geeft het leven glans
als het licht is gedoofd,
als de kaarsen uitgewaaid zijn
en de sterren in jouw ogen
zomaar zijn verdwenen?
Wat geeft het leven glans
als de glamour van helden,
en de pracht en de praal
van koningshuizen verbleekt zijn
in de werkelijkheid van alledag?
Wat geeft het leven glans
als de briljant zijn schittering
voorgoed verloren heeft
en schitterende dromen
onder je handen afbreken?
Wat geeft het leven glans
als de glitters van het feest
weer opgeborgen zijn
en de scherven van de kerstballen
dof worden tussen de vuilnis?
Misschien de glans van de liefde,
verborgen in het gewone,
het kleine en onbeduidende?
Misschien de glans van God,
waar de wereld zo gauw
aan voorbij loopt?
Gebed
God, het lijkt wel
of veel schitterende woorden hun glans verloren hebben.
'Vrede op aarde', 'God met ons', oude woorden
die met kerst in onze kerken klinken.
Maar wat zeggen ze ons nog
in een wereld vol geweld,
waar mensen vol zijn van zichzelf en waar geen plaats is voor God?
Hoe kunnen we voorkomen
dat ze afgezaagd klinken?
Hoe kunnen we ze weer iets
van hun oude glans terug geven?
Hoe kunnen ervoor zorgen,
dat mensen erdoor geraakt worden,
licht zien en hoop krijgen?
Misschien door ze nieuw leven in te blazen met daden?
God, help ons
om het niet bij woorden te laten.
Geef dat er iets zichtbaar wordt van uw licht in de wereld van nu.
Voor ieder die in het donker zit, of hij nu oud of jong is.
Voor elke tocht een ster
Voor elke tocht is er een ster,
een woord, een teken,
een weg, een uitweg,
een terugweg als net moet.
Voor elke tocht is er een ster,
een vriend, een hand,
een huis, een thuis,
een boek, een beeld,
een lied misschien.
Voor elke tocht is er een ster,
voor ieder mens,
voor oud en jong
die wijs wil heten,
voor iedereen die zoekt
naar redding en naar recht.
Voor elke tocht is er een ster,
die wijzen brengen zal
waar 't wonder van het leven
in eenvoud wordt getoond,
waar Gods liefdevol geven
in kinderogen woont.
Voor elke tocht is er een ster,
zoek niet te ver !...
Koning Artaban
Koning Artaban had ook het grote licht gezien en wilde met de drie
wijzen uit het oosten meereizen. Drie edelstenen had hij bij zich om de
nieuwe koning ten geschenke te geven. Een saffier, een robijn en een
parel.
Omdat hij op weg naar de drie anderen een stervende langs de weg moest
helpen kwam hij te laat. De anderen waren al vertrokken. Artaban moest
de saffier verkopen om geld te hebben voor het uitrusten van een eigen
karavaan.
Na een lange woestijntocht kwam hij drie dagen te laat in Bethlehem.
Een vrouw met een klein kind vertelde hem dat Maria en Josef met hun
kind al gevlucht waren. Terwijl de vrouw hem dat vertelt komen de
soldaten van Herodes om alle kinderen onder de twee jaar te vermoorden.
Artaban geeft de robijn aan een hoofdman zodat hij het huis van de
vrouw overslaat.
Dan vertrekt Artaban, met alleen de parel nog, op zoek naar Jezus.
Na dertig jaar was Artaban nog steeds een pelgrim die het licht zocht.
Moe en uitgeput, maar toch nog zoekend was hij in Jeruzalem aangekomen.
Het was er druk voor het Paasfeest.
De mensen liepen allemaal opgewonden één kant uit. Ze vertelden
Artaban: er worden twee beruchte rovers gekruisigd en een zekere Jezus
van Nazaret; een man die veel wonderbare dingen onder het volk heeft
verricht, zodat de mensen veel van Hem zijn gaan houden. Artaban's hart
begon sneller te kloppen. "Nog kan het zijn dat ik de Koning vind en
Hem met mijn parel kan vrijkopen." De grijsaard volgde moeizaam de
menigte. Bij het wachthuis kwam een troep soldaten voorbij, die een
meisje meesleepten.
"Red mij," riep ze, "ik word als slavin verkocht, omdat mijn vader
schulden heeft."
Was het zijn grote kans of was het zijn laatste verzoeking? Hij wist
het niet. Maar één ding zag hij duidelijk, dit hulpeloze meisje redden
was een waarachtige daad van liefde. En is liefde niet het licht van de
ziel? Hij haalde de parel tevoorschijn en kocht haar vrij.
"Het is het laatste geschenk dat ik voor de Koning bestemd had." zei
Artaban. En in een flits werd het hem duidelijk, dat hij de Koning toch
gevonden had.
GOD
Op een goede dag stapte God het ziekenhuis binnen. Hij wandelde
onopvallend over een paar afdelingen, maar stond ten slotte voor een
hoofdzuster die zich een hoedje schrok en zenuwachtig zei: 'Zeg, weet U
wel dat het nu geen bezoekuur is? Maar zeg me eens eerst; hoe moet ik u
eigenlijk aanspreken?'
'Noem mij maar Vader', zei God, en dat klonk heel vriendelijk.
'Maar mijn vader is verschrikkelijk autoritair', zei een jonge
verpleger die net voorbij kwam, 'en hij begrijpt mij helemaal niet. Ik
kan beslist niet met hem praten'. 'Tja', zei God, 'dat is vervelend.
Weet je zeker dat je zelf helemaal vrijuit gaat?... Maar, hoe dan ook,
je mag ook gerust Moeder tegen me zeggen,
want zelfs al zou een moeder haar kind verloochenen,
ik laat jou nooit in de steek'.
'Mijn moeder heeft mij wel in de steek gelaten', zei een jeugdige
patiënte die in haar ochtendjas over de gang wandelde; 'ze is er met
een ander vandoor gegaan en ze hebben mij in een tehuis gestopt'.
'Onbegrijpelijk dat zoiets onder mensen voorkomt', zei God; 'en je bent
nog wel zo'n lief kind... Noem mij dan maar liefste, want ik wil alles
voor je zijn'. '
Jawel', zei een vrouw op de kamer naast de zusterspost, want ze had
alles gehoord, 'jawel, ik meende het zo, toen ik mijn man liefste
noemde, twintig jaar geleden. Maar nu snauwt hij mij af. Ik ben niet
meer dan z'n dienstmeisje en kinderjuffrouw'.
'Dan weet ik het ook niet meer'. zuchtte God, 'dan is er blijkbaar geen
mensennaam voor mij te vinden, waarmee iedereen mij zou kunnen noemen.
Aan het einde van de gang was er gerammel en een stem riep: eten'. 'Ik
moet opstappen', zei God. 'Maar u vroeg hoe u Mij moest aanspreken,
zuster. Zeg maar Vader of Moeder of Liefste of net wat uw hart u
ingeeft. U mag ook gewoon God tegen me zeggen. Het doet er niet toe,
als jullie maar proberen zoveel mogelijk waar te maken wat ik ben:
eenheid in verscheidenheid'. En weg was Hij.
God is dood, lang leve god!
Eergisteren is god dan eindelijk gestorven. Hij was nog een jonge
man, begin dertig, en zat tegenover me in de trein. Het begon een
beetje te schemeren. Ik had net voor de reis begon een broodje-gezond
gekocht en een koffie, die de verkoper in een dubbel bekertje had
gedaan vanwege de temperatuur. Ik sprak met een bekende naast me, over
het wel en wee in de wereld. Over het lijden van zo velen, over de haat
die overwint en over de liefde die het veld ruimt en over de
verpletterende afwezigheid van God.
‘Wat is er dan gebeurd?’, vroeg God, toen de bekende was uitgestapt en
de trein weer verder reed.. Ik keek hem meewarig aan.?‘Komt u van een
andere planeet of zo, dat u niet weet wat er de laatste tijd gebeurt?
Aanslagen in naam van God, vergelding in naam van God, geweld... En u
weet daar niets van?’?God leek bedroefd.
‘Alles is schijn’, zei hij, ‘maar alles is ook levensecht. Een kind dat
zijn pop verliest en een koning die zijn troon verliest zijn
gebeurtenissen van het zelfde formaat.’‘Mark Twain’ raadde ik.God
knikte glimlachend.
‘Maar waarom houdt het leed niet op?’ vroeg ik, omdat ik hoopte dat hij
misschien het antwoord wist. Toen de trein weer vaart begon te minderen
maakte God aanstalten om uit te stappen en verder te gaan. ‘Blijf bij
me, meneer’, vroeg ik, ‘want het wordt al donker’.
God nam mijn brood en brak het. Het was alsof het leven zelf
uiteenreet. Alsof ik gescheiden werd van mijn dierbaarste, eigenste ik.
Met moeite kon ik een kreet onderdrukken.Hij gaf mij een stuk en zei:
hier, dit ben ik, eet maar. Hoewel ik bijna walgde nam ik het aan en
begon te eten. God keek me aan en glimlachte. Opeens realiseerde ik me
dat ik van niets gescheiden was, dat er niets gescheiden is, dat alles
een is. Ik ervoer bij elke hap die ik nam, dat ik het hele brood at,
het hele universum en god zelf. Ik zag dat het hele leven uit concepten
bestond: mijn en dijn, dood en leven, waarheid en leugen. Alles schijn,
mooie schijn. En terwijl god een beetje stierf, wist ik dat ik vrij
was. ‘Ik ben vrij’, juichte het door mij heen.
God verdeelde de koffie over de twee bekers.Hij gaf me de ene beker en
zei: hier, dit ben ik, drink maar. ?Met een dankbaar hart nam ik het
aan en dronk. En terwijl de warme drank door mijn lichaam vloeide wist
ik dat, hoewel alles schijn is, alles ook levensecht is: alles is
gescheiden, er is mijn en dijn, er is dood en leven, er is waarheid en
leugen. Alles is levensecht en toch ook niet. Alles is schijn en toch
ook niet. Alle uitersten zijn gebeurtenissen van het zelfde formaat.
En terwijl god verder stierf wist ik dat ik vrij was. ‘Ik ben vrij’,
juichte het door mij heen Ik vroeg me af hoe het nu verder moest.Maar
God was al gestorven. Voor mij gestorven. Vlak voor me. Eigenlijk
tegenover me. God was waarlijk dood. En toen ik uitstapte kon ik god
eindelijk begroeten in alle mensen die ik tegenkwam. Want God leeft:
neem dat nou maar van me aan.
terug naar de overweging